In de nacht van zaterdag op zondag schoof de klok terug naar de wintertijd. Het lijkt een kleine verandering: één uur extra slaap of één uur minder licht in de avond. Toch roept dit halfjaarlijkse ritueel diepere gevoelens op, over onze verhouding tot tijd, tot ritme, en zelfs tot gezondheid. Dat het debat hierover ieder jaar opnieuw oplaait, verraadt iets fundamenteels: onze relatie met tijd blijkt complex en vol tegenstellingen.
De voorstanders van het huidige systeem wijzen vaak op de voordelen van de zomertijd: de lange, lichte avonden, waarin het mogelijk is om na een lange werkdag nog buiten te zijn, met vrienden af te spreken of simpelweg te genieten van het extra daglicht. In de jaren ’70, toen zomertijd werd ingevoerd, speelde een ander argument: energiebesparing. Door de extra uren zonlicht zouden we minder kunstlicht nodig hebben, wat zou schelen in het energieverbruik, hoewel die besparing inmiddels verwaarloosbaar blijkt.
Daartegenover staan de tegenstanders, die wijzen op de verstoring van ons bioritme. Voor hen is de wintertijd, die het meest aansluit bij de oorspronkelijke standaard zonnetijd, gezonder. Studies bevestigen dit gevoel: onze biologische klok, een verfijnd systeem diep in de hersenen, reguleert het slapen en waken, schommelingen in hormonen en zelfs de hartslag. Chronobioloog Till Roenneberg en anderen benadrukken hoe de overgang naar en van de zomertijd, de afstemming tussen de sociale en biologische klokken verstoort.
Hun onderzoek suggereert dat deze tijdsveranderingen “sociale jetlag” vergroten, een term die Roenneberg gebruikt om het verschil tussen sociale eisen en natuurlijke biologische ritmes te beschrijven. Bovendien wordt een verstoring van de biologische klok in verband gebracht met een verhoogd risico op hart- en vaatproblemen en verminderde slaapkwaliteit, vooral bij mensen die al worstelen met slaapproblemen.
Vooral de omschakeling naar zomertijd verstoort onze interne klok, die zich langzamer aanpast dan we zouden wensen. Er is immers een uur van ons afgenomen en we zijn op subtiele wijze uit ons evenwicht gebracht.
Waarom houden we dan vast aan deze tijdwisselingen? In 2019 gaf de Europese Commissie een serieuze aanzet tot heroverweging. Het idee was eenvoudig: een einde maken aan het halfjaarlijkse verschuiven, zodat ieder land de tijd kan kiezen die het beste past. Maar toen ieder EU-land zijn eigen voorkeur bleek te hebben, liep het voorstel vast. Noordelijke landen, waaronder Nederland, voelen zich meer verwant met de wintertijd, die het natuurlijke ritme van licht en donker beter volgt. Zuidelijke landen houden liever de zomertijd aan, die past bij hun klimaat en laat genieten van lange avonden. Niemand wilde echter het risico lopen op een tijdzone-mozaïek in Europa.
Hier raken we aan de fundamentele kwestie. Tijd, zo lijkt het, laat zich moeilijk vangen in een standaard. We willen haar in onze greep krijgen, haar kunnen controleren. Maar misschien laat ze zich niet zo eenvoudig bezitten. Tijd gaat haar eigen gang, onverschillig voor politieke voorkeuren of culturele wensen. Wat ons rest, is onze eigen omgang ermee: of het nu zomer- of wintertijd is, uiteindelijk zoeken we naar een ritme dat ons past, als individu én samenleving.
In een wereld die steeds sneller beweegt, biedt de tijd een anker dat ons verbindt met het ritme van de natuur, waarin onze biologische klok haar eigen wijsheid kent. Misschien lijkt het uur dat we winnen of verliezen een triviale aangelegenheid, maar het roept de vraag op of we werkelijk de tijd kunnen beheersen, of dat het gezonder is om er in een zekere harmonie in mee te bewegen.