Elk jaar verzamelt Europa zich rond een lichtshow die het midden houdt tussen circus en volksfeest. Het Eurovisie Songfestival is kitsch, het is chaos — en tóch kijken we. Waarom eigenlijk? Wat trekt je elk jaar opnieuw naar dit decor van overdaad? Je oren tuiten na afloop. Alsof je in een ballenbak met flitslichten hebt gezeten en iemand op het laatst nog even een luchttoeter naast je hoofd heeft leeggespoten.
Ik had me, zoals elk jaar, voorgenomen om alleen naar Nederland te kijken. Naar onze Enkhuizense Claude. En dan gauw weer terug naar iets met minder veren en meer inhoud. Maar zoals elk jaar kwam er niets van terecht. Een beetje masochisme blijkt me toch niet vreemd.
Je kijkt. Je fronst. Je vraagt je af: wat zie ik hier eigenlijk? Een bonte optocht van figuren die zich presenteren als zangers, maar vaker lijken te paraderen dan hun stem te gebruiken. Ze dansen, kronkelen, schreeuwen. Veel dames in badpak. Blijkbaar de standaard op dit podium. Een gewoon jurkje? Niet uitzinnig genoeg. Maar het kan altijd gekker. De Finse inzending tartte elke esthetische grens — een soort universele perversheid die overal ter wereld onmiddellijk wordt herkend. Maar blijkbaar niet gewaardeerd, want de publieksstem gaf er weinig voor.
En dan Claude. Tussen al dat geschreeuw en die bombast een jongen met een breekbare stem en een open blik. Het leek alsof hij een kristallen vaasje was, neergezet in een fabriekshal vol sloopkogels. Twaalfde werd hij. Te laag gewaardeerd, als je het mij vraagt. Met een tikje meer bravoure had hij misschien de top vijf gehaald.
Ik dacht aan vroeger. Aan de tijd dat eenvoud nog niet synoniem was aan kansloos. Aan de tijd van het live-orkest, waarin steeds een andere dirigent voor het ensemble stond. Dolf van der Linden, dat was nog een naam met statuur. Zingen in de eigen landstaal — geen glitter-Engels met rijmwoordenboekpoëzie. De tijd van ‘Een beetje’ ligt ver achter ons. Tegenwoordig brandt er bij jongeren geen lampje bij de naam Teddy Scholten. Alles schuift, alles beweegt, en wat gisteren nog vanzelfsprekend was, is vandaag folklore.
En geheel in de traditie van het festival: een relletje. Israël stond even op nummer één, en meteen kwamen de vragen. Was de tele-voting wel zuiver? Er wordt onderzoek gedaan. Maar één ding is zeker: het lied van Israël was gewoon goed. Geen pamflet, geen provocatie — een sterk optreden dat als muziek werd gehoord.
Oostenrijk won uiteindelijk met Wasted Love. Een titel die akelig goed samenvat hoe ik mij na afloop voelde. Of misschien niet. Want ondanks alles, ondanks de uitputting, de verwarring en het besef dat ik in diezelfde uren ook had kunnen stofzuigen, een boek lezen of gewoon slapen…was het toch geen verspilde avond. Het was een ervaring. Een glimp van wat mensen blijkbaar zoeken in show en spektakel: bevestiging, ontlading, en bovenal — aandacht. De wens om gezien te worden, gehoord te worden, zelfs als dat in verzengende neonverpakking is.
Misschien is het festival wel een spiegel van onze tijd. Hoe harder je schreeuwt, hoe groter de kans dat iemand luistert. Niet de zang, niet het decor, niet de punten. Maar de collectieve hunkering om even op te lichten in de duisternis. Om, al is het maar voor drie minuten, te bestaan voor een publiek.
En dus blijf ik kijken. Elk jaar weer. Niet ondanks de gekte, maar dankzij.