Het plan was simpel: de column schrijven in de tuin, met de zon als gezelschap. De werkelijkheid liep iets anders. Ik dommelde weg achter mijn laptop – en belandde in een droom. Over een taalles West-Fries.
Ik had vlak daarvoor nog op de site van de Streekomroep gelezen: “Leer West-Fries.” Blijkbaar bleef dat ergens hangen, want mijn droom begon precies daar: in de eerste les.
De les vond plaats in een buurthuis – met een vleug koffielucht, sleetse stoelen, en de vage verwachting dat er iets belangrijks zou gebeuren, zonder dat iemand precies wist wat. De docent heette Jan. Hij had een stem als een polderweg: rechttoe, zonder haast, met hier en daar een onverwachte kuil.
“Les 1,” zei hij. “Zeg niks als je niks te zeggen hebt.”
Niemand reageerde; Jans toon liet daar geen ruimte voor. Hij keek de kring rond met een blik die je het gevoel gaf dat je het eerste examen al niet gehaald had.
“In het West-Fries,” vervolgde hij, “praten we pas als het nodig is. En als het niet nodig is, praten we gewoon niet. Je bek houwe is ook taal. Vaak zelfs beter.”
Hij vertelde over het ontstaan van het dialect. Hoe het Fries en het Hollands elkaar ontmoetten, zich ineen vouwden tot iets nieuws – niet bedacht, maar geleefd. Een taal met wortels in boerenland, vissersdorpen en eindeloze luchten. Eenvoudig, koppig, en tegelijk vol nuance.
Langzaam verschoof de scène, en ineens liep ik – nog steeds dromend – door de vertrouwde gang van de Streekomroep. Iemand fluisterde dat we binnenkort West-Friese taalles zouden geven. Tot mijn schaamte moest ik toegeven: dit was volledig aan me voorbijgegaan. En dat is gek, want ik ben er regelmatig, op de redactie in de Pakhuisstraat. Blijkbaar heb ik te vaak in de radiostudio gezeten, waar de wereld zich beperkt tot schuiven, stemmen en stilte – en besluiten ergens anders vallen.
Alsof mijn onderbewuste nog wat extra verwarring wilde toevoegen, moest ik in die droom ook naar de wc. En daar waren ze weer, die twee bekende deuren. Op de ene: Moidjes. Op de andere: Joôs. Ik bleef even staan. Niet vanwege de keuze – die kende ik inmiddels – maar vanwege een nieuwe gedachte.
Als we ooit genderneutrale toiletten krijgen bij de Streekomroep – en die kans lijkt realistisch – wat zou je daar dan op zetten in het West-Fries? Wat is het West-Friese woord voor ‘mens’ zonder etiket?
Jan, die inmiddels ook in de gang stond, keek me aan en zei:
“Misschien hoeft daar niks op. Wie niks zegt, zegt soms precies genoeg.”
Ik werd wakker – de zon was ondergegaan, de laptop in slaapstand. En de column – die ik dacht nog te moeten schrijven – had zichzelf alvast aangediend.
Misschien is dat wat het dialect ons leert. Niet alleen klanken of woorden, maar een manier van zijn. Geen haast. Geen lawaai. Zeg niks als je niks te zeggen hebt.
Droom of geen droom, Jan had gelijk. Maar of ik klaar ben voor les 2?
Nog maar even bek houwe.