Een collega bij de omroep is slechtziend. Met haar rechteroog ziet zij nog slechts 0,4 procent. Buiten vertrouwt ze op haar witte stok om haar weg te vinden via de ribbellijnen op straat en om veilig te kunnen oversteken. Op 15 oktober, de Dag van de Witte Stok, geeft zij – in aanwezigheid van twee raadsleden – een demonstratie van de hindernissen die zij dagelijks tegenkomt. Wat er gebeurt, is pijnlijk duidelijk.

Terwijl zij aan de rand van de weg staat, taststok naar voren gericht, rijdt auto na auto voorbij. Alsof het signaal dat zij afgeeft niet bestaat. Ze houdt haar stok iets verder vooruit om te zien of dat verschil maakt, maar dat wordt bijna een kamikazeactie: een auto scheert zo dicht langs haar dat het hulpmiddel op een haar na uit haar hand wordt gereden. Omstanders verstijven. Zij niet. Ze zegt rustig: “Dit maak ik elke dag mee.”

In Nederland leven zo’n driehonderdduizend mensen met een visuele beperking, van wie vijftien procent volledig blind is.  Voor hen is de witte stok meer dan een hulpmiddel – het is een levenslijn: een instrument dat veiligheid biedt, de weg begaanbaar maakt én zichtbaar maakt dat kijken niet hetzelfde is als zien.

Eén dag per jaar krijgt dat gereedschap internationale aandacht: 15 oktober, op de Dag van de Witte Stok. De dag werd in 1964 ingesteld door de Amerikaanse president Lyndon B. Johnson, vanuit de overtuiging dat toegang tot de openbare ruimte geen gunst is, maar een recht. Het is een dag die zelfstandigheid en waardigheid bevestigt – en jaarlijks de vraag stelt: hoe toegankelijk zijn wij werkelijk voor elkaar?

De Oogvereniging kwam dit jaar met het thema: Op pad met de witte stok, geef ons de ruimte! Maar die vraag dient niet slechts op één dag per jaar te worden gesteld. Voor wie afhankelijk is van een taststok, geldt iedere dag hetzelfde recht: zich vrij en veilig te kunnen bewegen – niet bij uitzondering, maar als basisvoorwaarde om te kunnen deelnemen aan de samenleving.

Wie een willekeurige stad doorkruist, merkt het direct: ribbeltegels die eindigen tegen een fietsenrek. Terrassen die zich uitbreiden alsof het trottoir een verlengstuk van de horeca is. Scooters die precies staan waar iemand zijn oriëntatie zoekt. De witte stok raakt obstakels, maar tikt in feite tegen ons bewustzijn.

Volgens de wet moet verkeer stoppen voor iemand met een taststok. Maar regels verliezen hun kracht als aandacht ontbreekt. We herkennen het hulpmiddel, maar nemen het signaal niet waar. In een samenleving die draait op zichtbaar zijn, verliezen we uit het oog wat het betekent om werkelijk gezien te worden.

De Dag van de Witte Stok gaat daarom niet alleen over blindheid, maar over zien in de diepere betekenis van het woord. Over stilstaan bij de vraag hoe wij ruimte maken voor anderen – niet alleen fysiek, maar ook mentaal en sociaal. Steden mogen dan schitteren van licht, vanzelfsprekend toegankelijk zijn ze niet. Wie afhankelijk is van tast en gehoor, wordt daarin rechtstreeks belemmerd. Elk obstakel dat voor ons makkelijk neembaar lijkt, kan voor een ander een onoverkomelijke hindernis zijn. Elke stoeptegel is een keuze: sluit je iemand buiten, of laat je hem toe?

Het bieden van toegankelijkheid is geen luxe. Het is een graadmeter van beschaving; niet bepaald door hoe snel wij vooruitkomen, maar door hoe bereid we zijn om ruimte te geven aan hen met een beperking. De witte stok bestaat al zestig jaar als internationaal symbool, maar blijft springlevend als uitnodiging – aan ieder van ons.

En hij onthult een paradox: degene die nauwelijks kan zien, beweegt met volledige aandacht, terwijl degene die alles kan waarnemen, vaak niet werkelijk kijkt. Samenleven begint niet bij zien wie er voorop loopt, maar bij voelen dat we met elkaar onderweg zijn.

Misschien is dát de uitnodiging van de Dag van de Witte Stok: om elkaar niet voorbij te lopen, maar om naast elkaar voort te gaan — als mensen die dezelfde weg delen.