Ergens moet het ooit begonnen zijn met een opgestane man, een lege grafspelonk en een verbijsterde Maria Magdalena. Met licht dat sterker bleek dan de dood, en de hoop die geen grafsteen kon tegenhouden. Dat is, grofweg, de kern van Pasen. Tegenwoordig is dat verhaal net zo vaag als de smaak van een paaseitje dat al twee weken op tafel ligt — je proeft chocolade, maar wat zat er ook alweer in?

Voor de meeste mensen draait Pasen inmiddels om gezelligheid. Een brunch met te veel broodjes en te weinig zitplaatsen. Kinderen die door de tuin hollen op zoek naar eieren, verstopt door ouders die zich ’s ochtends afvroegen waarom ze dit jaar wéér begonnen zijn aan die jaarlijkse eierenjacht. Paasversieringen van hazen die eieren leggen — iets waar geen enkele bioloog zijn handtekening onder zou zetten — en natuurlijk de bezoekjes aan familie, of het vakkundig ontwijken daarvan.

En dan is er natuurlijk het hoogtepunt: de Tweede Paasdag. De grote bonus. De vrije maandag die voelt als een geschenk uit de hemel, al heeft die hemel daar officieel weinig mee te maken. In veel andere landen is dit gewoon een werkdag. Maar niet bij ons. Hier trekken we eropuit. Niet naar Emmaüs, zoals twee volgelingen ooit deden om de Opgestane te ontmoeten, maar naar de meubelboulevard.

Het is lente, dus het huis moet anders. De bank is ineens te grauw, de eettafel te vierkant. In lange files schuift men richting woonwarenhuizen, waar men onder TL-licht diepgravende levensvragen over kastindelingen bespreekt. “Wil jij liever lades of plankjes?” klinkt daar als een modern soort biecht, waarbij het antwoord niets minder dan het gezinsgeluk kan bepalen.

De meubelboulevard als de nieuwe pelgrimsroute. Geen wierook, maar geurkaarsen. Geen gewijde wijn, maar cappuccino uit een automaat. Geen avondmaal, maar Zweedse gehakballen. En als men na het botvieren van de consumeringsbehoefte, aan het eind van de middag naar huis terugkeert, voelt men zich tevreden. Niet verlicht misschien, maar toch voldaan.

En ergens, diep onder de laag van suiker, bekleding en fileleed, blijft iets bestaan van die oude paasboodschap. Niet in woorden, maar misschien wel in daden. In het feit dat mensen samenkomen, hoe rommelig ook. Dat er toch iets nieuws begint — al is het maar een seizoen, een bankstel, een voorzichtige poging tot gezelschap. Pasen, hoe je het ook viert, lijkt altijd iets van een wederopstanding te bevatten. Van een frisse start. Zelfs als dat start met het schroeven van een Billy-kast.

En misschien is dat wel het wonder van onze tijd: dat het heilige zich verschuilt in het alledaagse. Dat hoop zich niet alleen manifesteert in religieuze symbolen, maar ook in kleine gebaren, versgebakken broodjes, en een kind dat blij een plastic ei omhoog houdt.

“Bedankt für die Blumen,” zegt de Paus (bijna) elk jaar, alsof hij namens ons allen spreekt. Bedankt voor het leven, voor het licht, voor een bank waarop we kunnen uitrusten van het bestaan. Misschien is dat genoeg.

Vrolijk Pasen.