In de vroege ochtend, wanneer het licht als een fluistering door de bloesem glijdt, ontwaakt de wereld met de stille hunkering naar een nieuw begin. De lente. Ze keert terug als een geliefde die je allang had opgegeven, maar die plotseling weer op de stoep staat – met een verontschuldigende glimlach, armen vol bloemen en die oude geur van vroeger. Net vertrouwd genoeg om je te laten geloven dat alles opnieuw kan beginnen.

Lente is het seizoen van vergeten, ja, maar vooral van opnieuw ontwaken. De stad rekt zich uit onder een nieuwe zachtheid. De wind fluistert anders, minder scherp, bijna teder. In de straten hangt de geur van vochtige aarde en pas ontsproten bloemen. Vogels zingen het hoogste lied, een vreugdevol welkom voor het ontluikende seizoen. Mensen kijken langer naar elkaar, glimlachen iets vaker, blikken dwalen over straat en langs terrasjes. Alsof niet alleen de bomen, maar ook onze verlangens weer in bloei schieten.

Ik zie een stel in het park, hun handen nauwelijks elkaar rakend, alsof ze de spanning van die eerste aanraking nog even willen vasthouden. Een jonge vrouw leunt tegen een boom en leest een boek, haar lippen vormen in stilte de woorden die ze het liefst zou horen. Twee tieners fietsen voorbij – hij duwt haar zachtjes vooruit, net iets langer dan nodig. Lente is de kunst van het onuitgesprokene.

Midas Dekkers zou zeggen dat deze romantiek bedrog is. Vogels zingen niet uit vreugde, maar uit pure noodzaak, en de geur van bloesem is niets meer dan een lokroep voor insecten. Maar als de liefde een illusie is, dan is de lente wel haar mooiste decor.

De avonden rekken zich uit als een rivier die loom zijn weg naar de zee vindt. De lucht is vol van belofte, ruikt naar iets ongrijpbaars, naar dat wat nét buiten bereik ligt, maar juist daarom onweerstaanbaar is. Ja, we weten beter. Maar die kennis negeren we graag, terwijl we ons ongegeneerd en ongeremd onderdompelen in het walhalla van de lente.

In Japan vieren ze Hanami – het kijken naar de bloesem – een moment van collectieve betovering. Maar hier in West-Friesland hebben we onze eigen lenteviering. Niet officieel, niet vastgelegd, maar waarneembaar in de geur van vers geploegde akkers, in de bloeiende bollenvelden, in het moment waarop de eerste lammetjes de weilanden vullen. En in het lage licht dat over de uitgestrekte landerijen strijkt. Hier kondigt de lente zich niet aan met een fluistering, maar met een frisse, nuchtere bries die je neus prikkelt en je schoenen doorweekt in de ochtenddauw.

Ik denk aan een lente van lang geleden, aan een wandeling langs de slootkant, waar kieviten met sierlijke duikvluchten hun nesten bewaakten en de eerste boterbloemen langs de dijken verschenen. Hoe de wind zachtjes door haar haar streek, hoe haar lach samenviel met het zingen van een merel in de verte. De herinnering is niet alleen van mij; ze behoort toe aan iedereen die ooit verliefd werd in de lente.

Misschien is dat de essentie van dit seizoen. Niet alleen het nieuwe leven, niet alleen de bloesems, maar de voorbode van iets wat nog kan gebeuren. De lente is geen herinnering aan de winter, maar een fluistering van de zomer die eraan komt. Een seizoen van verlangen, van eerste blikken en laatste twijfels, van een hand die nét de jouwe raakt.

En tegen de tijd dat je beseft hoe bijzonder het is, dwarrelen de eerste bloesemblaadjes alweer neer en roept iemand of je de afvalcontainer buiten wilt zetten. Je benen staan meteen weer stevig op de grond – want ja, we zijn wel in West-Friesland.